Details
Naam
C.J. Blaauw
Aantal afbeeldingen: 15
NaamCornelis Jouke Blaauw
GeborenAmsterdam 12-10-1885
Gestorven19-01-1947
BiografieCornelis Jouke Blaauw werd op 12 oktober 1885 te Amsterdam geboren als zoon van Engele Ebes Blaauw en Elisabeth Woudstra, beiden afkomstig uit Friesland. Zijn vader overleed jong, waarna zijn moeder besloot pension te houden om haar vier kinderen een behoorlijke opvoeding te kunnen geven. Blaauw doorliep de 3-jarige HBS te Amsterdam en een avondtekenschool (mogelijk de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand). Een architectenopleiding volgde hij niet; hij leerde het vak in de praktijk. Zoals collega Zwiers bij Blaauws overlijden schreef behoorde hij tot 'een merkwaardige generatie van self-made men' die alle voorkomende werkzaamheden door persoonlijke ervaring leerde kennen, van die van aankomend tekenaar af tot en met die van geroutineerde chef-de-bureau. Tijdens zijn leertijd werkte Blaauw op de bureaus van Berlage en De Bazel, waar hij in contact kwam met P. Vorkink en J.F. Staal.
Blaauw was al vanaf 1905 lid van het Genootschap Architectura et Amicitia en leerde daar veel vooraanstaande architecten uit die tijd kennen. Opmerkelijk is dat Blaauw op 30-jarige leeftijd en zonder noemenswaardige bouwwerken op zijn naam als leraar bouwkunst benoemd werd op de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Ambachten te Haarlem. In 1916 trouwde Blaauw met Anna Frederike Berkhout met wie hij drie kinderen kreeg; een dochter ('17) en twee zonen ('18 en '28). De eerste huwelijksjaren waren voor Blaauw als architect zéér belangrijk. Het waren jaren waarin de architectuurcultuur een stormachtige ontwikkeling doormaakte; Blaauw was een actief deelnemer aan de architectuurdiscussie. Zijn lidmaatschap van A. et A. was daarbij van groot belang. Het bracht hem in contact met veel invloedrijke collega-architecten, zoals Berlage, De Bazel, Kromhout, Lauweriks, De Klerk, Kramer, Wijdeveld, Vorkink, Staal, Boeyinga en Gratama. Er heerste een sfeer van verandering binnen A. et A.
Echt naam maakte Blaauw met het gemeenschappelijke architectuurproject Park Meerwijk in Bergen uit 1917. Vijf architecten, G.F. la Croix, P.L. Kramer, M. Kropholler, J.F. Staal en Blaauw, kregen de opdracht van tegelhandelaar Heystee om een 16-tal landhuizen te bouwen. Het uitgevoerde bebouwingsplan voorzag in twee groepen van drie aaneengebouwde huizen, twee van twee onder een kap en zes vrijstaande huizen, waarvan Blaauw er drie bouwde: Huize Meerhoek, Huize Boschkant en Huize Beek en Bosch.
Waarschijnlijk mede dankzij het succes van Park Meerwijk werd Blaauw in 1919 door ir. Teeuwisse, de toenmalige Rijksbouwmeester, gevraagd voor de bouw van een aantal laboratoria voor de Landbouw Hogeschool te Wageningen. In de periode 1919-1924 ontwierp hij een vijftal gebouwen voor 'Landsgebouwen', vier in Wageningen en een in Lisse.
In 1921 ontwierp Blaauw honderd woningen voor de woningbouwvereniging 'Onze Woning' aan de Olympiaweg in Amsterdam, onderdeel van Plan-Zuid Twee. Andere volkswoningbouwprojecten van Blaauw uit eind jaren twintig laten een versobering in zijn stijl zien. In West verrezen in 1927 aan de Orteliusstraat sobere robuuste bouwblokken in zware hoekige vormen.
Een jaar later werd in Amsterdam-Zuid aan de Jekerstraat een bouwblok gerealiseerd in samenwerking met architect J.F. Repko (1883-1955), die tevens opdrachtgever was. De versobering van de architectuur is deels het gevolg van de verslechterde economische situatie, die de overvloed aan duur materiaal en handwerk niet meer toelaat. In 1926 begon Blaauw een eigen bureau in Amsterdam. Opvallend is dat Blaauw vooral geïnteresseerd lijkt in grote projecten. Zijn zoon verklaarde ooit dat hij het moeilijk vond met een privé-opdrachtgever te werken. In de privésfeer bouwde Blaauw slechts een woonhuis (voor zijn broer) en een tuinhuisje voor mevrouw Hondius-Crone (bestuurslid van de school voor Bouwkunst). Daarnaast bouwde hij voor zichzelf twee huizen in Haarlem.
Vanaf 1925 deed Blaauw regelmatig mee met grote prijsvragen. Een groot succes in zijn carrière vormde de bekroning van zijn prijsvraagontwerp voor het Minervaplein uit 1929. Deze groots opgezette prijsvraag was uitgeschreven door de Commissie Zuid voor de bebouwing van het gebied August Allebéplein en het Minervaplein. Het winnende ontwerp van J. Boterenbrood voor het Allebéplein is wegens de economische crisis en de oorlogsjaren nooit uitgevoerd. Blaauws ontwerp voor het Minervaplein is wel gebouwd, deels in de jaren dertig en deels na zijn dood in de jaren vijftig.
In de daaropvolgende jaren was Blaauw actief als ontwerper van gemeentehuizen. Zijn eerste ontwerp omvat behalve een raadhuis ook een politiebureau en twee scholen. Succes had Blaauw met zijn prijsvraagontwerp voor het Leidse raadhuis. Zijn laatste grote werk is het gebouw van de Raad van Arbeid in Amsterdam. De opdracht verkreeg Blaauw in 1940; het is na zijn dood in 1947 voltooid door ir. H.T. Zwiers.
Velen zagen Blaauw als een Amsterdamse School architect, die later minder geïnspireerd bouwde. Zwiers draaide die zienswijze om; volgens hem was het Leidse stadhuis zijn belangrijkste werk is en vormde de vroege periode een aanloopfase, waarna Blaauw in de jaren dertig pas zijn stijl ten volle zou ontwikkelen. Een historisch oordeel zegt soms meer over de tijd en de normen waarbinnen dit tot stand kwam, dan over het beschrevene. Blaauw maakte als architect een heel persoonlijke ontwikkeling door en volgde zijn eigen weg tussen de architectuurstromingen van zijn tijd. Dat maakt hem moeilijk te plaatsen en is er de oorzaak van dat zijn oeuvre vaak slechts op onderdelen aandacht kreeg.
Blaauw was al vanaf 1905 lid van het Genootschap Architectura et Amicitia en leerde daar veel vooraanstaande architecten uit die tijd kennen. Opmerkelijk is dat Blaauw op 30-jarige leeftijd en zonder noemenswaardige bouwwerken op zijn naam als leraar bouwkunst benoemd werd op de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Ambachten te Haarlem. In 1916 trouwde Blaauw met Anna Frederike Berkhout met wie hij drie kinderen kreeg; een dochter ('17) en twee zonen ('18 en '28). De eerste huwelijksjaren waren voor Blaauw als architect zéér belangrijk. Het waren jaren waarin de architectuurcultuur een stormachtige ontwikkeling doormaakte; Blaauw was een actief deelnemer aan de architectuurdiscussie. Zijn lidmaatschap van A. et A. was daarbij van groot belang. Het bracht hem in contact met veel invloedrijke collega-architecten, zoals Berlage, De Bazel, Kromhout, Lauweriks, De Klerk, Kramer, Wijdeveld, Vorkink, Staal, Boeyinga en Gratama. Er heerste een sfeer van verandering binnen A. et A.
Echt naam maakte Blaauw met het gemeenschappelijke architectuurproject Park Meerwijk in Bergen uit 1917. Vijf architecten, G.F. la Croix, P.L. Kramer, M. Kropholler, J.F. Staal en Blaauw, kregen de opdracht van tegelhandelaar Heystee om een 16-tal landhuizen te bouwen. Het uitgevoerde bebouwingsplan voorzag in twee groepen van drie aaneengebouwde huizen, twee van twee onder een kap en zes vrijstaande huizen, waarvan Blaauw er drie bouwde: Huize Meerhoek, Huize Boschkant en Huize Beek en Bosch.
Waarschijnlijk mede dankzij het succes van Park Meerwijk werd Blaauw in 1919 door ir. Teeuwisse, de toenmalige Rijksbouwmeester, gevraagd voor de bouw van een aantal laboratoria voor de Landbouw Hogeschool te Wageningen. In de periode 1919-1924 ontwierp hij een vijftal gebouwen voor 'Landsgebouwen', vier in Wageningen en een in Lisse.
In 1921 ontwierp Blaauw honderd woningen voor de woningbouwvereniging 'Onze Woning' aan de Olympiaweg in Amsterdam, onderdeel van Plan-Zuid Twee. Andere volkswoningbouwprojecten van Blaauw uit eind jaren twintig laten een versobering in zijn stijl zien. In West verrezen in 1927 aan de Orteliusstraat sobere robuuste bouwblokken in zware hoekige vormen.
Een jaar later werd in Amsterdam-Zuid aan de Jekerstraat een bouwblok gerealiseerd in samenwerking met architect J.F. Repko (1883-1955), die tevens opdrachtgever was. De versobering van de architectuur is deels het gevolg van de verslechterde economische situatie, die de overvloed aan duur materiaal en handwerk niet meer toelaat. In 1926 begon Blaauw een eigen bureau in Amsterdam. Opvallend is dat Blaauw vooral geïnteresseerd lijkt in grote projecten. Zijn zoon verklaarde ooit dat hij het moeilijk vond met een privé-opdrachtgever te werken. In de privésfeer bouwde Blaauw slechts een woonhuis (voor zijn broer) en een tuinhuisje voor mevrouw Hondius-Crone (bestuurslid van de school voor Bouwkunst). Daarnaast bouwde hij voor zichzelf twee huizen in Haarlem.
Vanaf 1925 deed Blaauw regelmatig mee met grote prijsvragen. Een groot succes in zijn carrière vormde de bekroning van zijn prijsvraagontwerp voor het Minervaplein uit 1929. Deze groots opgezette prijsvraag was uitgeschreven door de Commissie Zuid voor de bebouwing van het gebied August Allebéplein en het Minervaplein. Het winnende ontwerp van J. Boterenbrood voor het Allebéplein is wegens de economische crisis en de oorlogsjaren nooit uitgevoerd. Blaauws ontwerp voor het Minervaplein is wel gebouwd, deels in de jaren dertig en deels na zijn dood in de jaren vijftig.
In de daaropvolgende jaren was Blaauw actief als ontwerper van gemeentehuizen. Zijn eerste ontwerp omvat behalve een raadhuis ook een politiebureau en twee scholen. Succes had Blaauw met zijn prijsvraagontwerp voor het Leidse raadhuis. Zijn laatste grote werk is het gebouw van de Raad van Arbeid in Amsterdam. De opdracht verkreeg Blaauw in 1940; het is na zijn dood in 1947 voltooid door ir. H.T. Zwiers.
Velen zagen Blaauw als een Amsterdamse School architect, die later minder geïnspireerd bouwde. Zwiers draaide die zienswijze om; volgens hem was het Leidse stadhuis zijn belangrijkste werk is en vormde de vroege periode een aanloopfase, waarna Blaauw in de jaren dertig pas zijn stijl ten volle zou ontwikkelen. Een historisch oordeel zegt soms meer over de tijd en de normen waarbinnen dit tot stand kwam, dan over het beschrevene. Blaauw maakte als architect een heel persoonlijke ontwikkeling door en volgde zijn eigen weg tussen de architectuurstromingen van zijn tijd. Dat maakt hem moeilijk te plaatsen en is er de oorzaak van dat zijn oeuvre vaak slechts op onderdelen aandacht kreeg.
Gerelateerde personen
Gerelateerde objecten