Details
Naam
Mannetje met vleugels
Aantal afbeeldingen: 2
IntroductieOoit was dit beeldje te zien in Parijs, tegenwoordig valt het te bewonderen in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Type objectBeeld
Vervaardiger John Rädecker (Kunstenaar)
Datum1922
Huidige eigenaarStedelijk Museum Amsterdam
Achtergrond'Mannetje met vleugels' is een vrij werk van John Rädecker uit 1922. Dit is mogelijk het exemplaar dat in 1925 te zien was op de internationale tentoonstelling in Parijs (in de eigenlijke tentoonstelling in het Grand Palais, niet in het door J.F. Staal ontworpen paviljoen). Er werd toen een nieuw afgietsel gemaakt.
De monografie van Ype Koopmans geeft veel informatie over de achtergrond van het werk. Het volgende is een samenvatting van wat Koopmans erover schrijft. In 1922 zat Rädecker financieel aan de grond en moest hij op materiaalkosten bezuinigen. Beton was een goedkoop materiaal, hoewel Rädecker het in feite inferieur vond. Hij ontwierp een grote kop, bedoeld als beëindigingsmotief voor een goot van een monumentaal gebouw. Het ging om een soort prototype. Het is niet bekend of er ooit een als beeldhouwwerk is geplaatst. Door zijn holle oogkassen en overhellende voorhoofd, ingedeukte neus en bijna vormeloze lippen, werd de kop ook wel aangeduid als 'Gevallen engel'. In de periode 1916-1920 maakte hij ook houtsnedes van vergelijkbare figuren met vleugels. Het ontwerp voor 'Mannetje met vleugels' borduurt hierop voort en gaat mogelijk rechtstreeks terug op de Franse kunstenaar Odilon Redon, die vaker gevallen engelen getekend en geschilderd heeft.
Rädecker heeft in 1922 een serie van vier vergelijkbare mannetjes gemaakt. Zelf hield hij het meest van het gevleugelde mannetje. De mannetjes werden ook door tijdgenoten zeer bewonderd, bijvoorbeeld door Theo van Reijn en Wenckebach, die er imitaties van maakten. Ook Wichman heeft gedurende enige tijd schilderijen met vergelijkbare mannetjes gemaakt.
De monografie van Ype Koopmans geeft veel informatie over de achtergrond van het werk. Het volgende is een samenvatting van wat Koopmans erover schrijft. In 1922 zat Rädecker financieel aan de grond en moest hij op materiaalkosten bezuinigen. Beton was een goedkoop materiaal, hoewel Rädecker het in feite inferieur vond. Hij ontwierp een grote kop, bedoeld als beëindigingsmotief voor een goot van een monumentaal gebouw. Het ging om een soort prototype. Het is niet bekend of er ooit een als beeldhouwwerk is geplaatst. Door zijn holle oogkassen en overhellende voorhoofd, ingedeukte neus en bijna vormeloze lippen, werd de kop ook wel aangeduid als 'Gevallen engel'. In de periode 1916-1920 maakte hij ook houtsnedes van vergelijkbare figuren met vleugels. Het ontwerp voor 'Mannetje met vleugels' borduurt hierop voort en gaat mogelijk rechtstreeks terug op de Franse kunstenaar Odilon Redon, die vaker gevallen engelen getekend en geschilderd heeft.
Rädecker heeft in 1922 een serie van vier vergelijkbare mannetjes gemaakt. Zelf hield hij het meest van het gevleugelde mannetje. De mannetjes werden ook door tijdgenoten zeer bewonderd, bijvoorbeeld door Theo van Reijn en Wenckebach, die er imitaties van maakten. Ook Wichman heeft gedurende enige tijd schilderijen met vergelijkbare mannetjes gemaakt.
BeschrijvingHet beeld is van gegoten beton en past in de stroming van de Amsterdamse School. Rädecker hield er veel van. Het mannetje dat bijna naakt in zijn kinderhemdje staat, drukt waarschijnlijk iets hoogstpersoonlijks uit. De brede mond en de wijduitstaande ogen doen sterk aan de kunstenaar zelf denken. In een brief aan Pierre van Eyck schreef hij erover: "Het is een heel klein geproportioneerd mannetje. De armen zwak naar de hemel geheven. Achter iets van vleugels. Ik kan er moeilijk over schrijven, maar zal je een foto sturen, als ik die gemaakt heb. Het is in beton gegoten. Over het algemeen vind men het wel het beste wat ik maakte. Ook ben ik er zelf erg gevoelig voor."
Recente ontwikkelingenHet werk maakt deel uit van de vaste collectie van het Stedelijk Museum en was onder meer te zien tijdens de tentoonstelling 'Wonen in de Amsterdamse School' in 2016 en in 2023 tijdens 'STEDELIJK BASE – Yesterday Today - Collectie tot 1950'.
Bronnen
Ingeborg de Roode en Marjan de Groot, Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930 (Uitgeverij Thoth 2016).
Ype Koopmans, Monografieën van Nederlandse kunstenaars 22. John Rädecker, de droom van het levende beeld (Waanders Uitgeverij, 2006).
Ingezonden door Kees Veling
Professionele of persoonlijke bandEen mooi beeld, lekker ruw in vergelijking met zijn andere werk.
Gerelateerde objecten