Details
Name
Bruno Taut
Number of images: 23
IntroductionDe invloedrijke Duitse architect Bruno Taut (1880 - 1938) had goede contacten met zijn Nederlandse collega's en is in 2020 onderwerp van een tentoonstelling in Museum Het Schip.
NameBruno Taut
BornKoningsbergen (Kaliningrad) 04-05-1880
Died24-12-1938
BiographyBruno Taut werd in 1880 in Königsberg (Oost Pruisen) geboren. Tegenwoordig ligt deze stad in Rusland en heet zij Kaliningrad. Taut volgde een opleiding tot architect aan de school voor bouwnijverheid in Koningsbergen. In 1902 verhuisde hij naar Berlijn waar hij ging werken bij Jugendstilarchitect Bruno Möhring die naar Weens voorbeeld (Otto Wagner) onder andere de Berlijnse Hochbahn ontwierp en bouwde. Tussen 1904 en 1908 werkte hij in Stuttgart bij professor Theodor Fischer, de leidende architect van de traditionalistische Zuid-Duitse school. Taut kreeg er de kans zijn eerste zelfstandig werk te maken, waarbij de verzelfstandiging van de kleurtoepassing opvalt. Vervolgens keerde hij terug naar Berlijn om er aan de Technische Hogeschool te Charlottenburg kunstgeschiedenis en stedenbouw te studeren.
Vanaf 1908 leidde Taut een eigen bureau als architect. Hij ontwierp een aantal woongebouwen, die sterk waren beïnvloed door Otto Wagner. Een bekend werk is het palazzoachtige wooncomplex (Siedlung) Kottbuserdam met sterk geprofileerde gevels en het perspectivisch aanwenden van kleurtonen en schaduwen. Zijn oudere collega Herman Muthesius stelde hem voor om een studiereis te ondernemen naar Engeland om aldaar de tuinsteden te bestuderen. Muthesius stelde Taut ook voor aan Walter Gropius, een van de leidende figuren van de Deutscher Werkbund.
Na de Eerste Wereldoorlog trachtte Taut de Novemberrevolutie uit te breiden tot het kunstendomein. Samen met Gropius en Hans Scharoun eiste hij het slechten van de huidige fundamenten van de architectuur en de verdwijning van de persoonlijkheid van de kunstenaar. In 1919 publiceerde Taut een manifest waarin hij pleitte voor gebruik van kleur in de bouw. Tussen 1921 en 1924 bekleedde hij de functie van stadsarchitect in Maagdenburg, waar hij in zijn ontwerpen kleur als zelfstandig element benadrukte. Onder invloed van het expressionisme betrekt Taut kleur als relevant element bij de architectuur. Hij laat gevels en ook het barokke raadhuis bont beschilderen.
Tussen 1924 en 1931 was Bruno Taut hoofdarchitect van het Berlijnse particuliere onroerendgoedbedrijf GEHAG. Hij ontwierp in die periode rond de tienduizend woningen. Met zijn team, onder meer bestaande uit zijn broer Max Taut en de architect Franz Hoffmann, ontwierp hij een groot aantal wooncomplexen (Siedlungen). De nadruk ligt bij deze projecten niet zo zeer op de kunstzinnige kant van de architectuur, maar meer op de maatschappelijke. Als reactie op de in Berlijn gebruikelijke huurkazernes (gesloten blokken met donkere, kleine woningen) ontwikkelde Taut wijken die gekenmerkt worden door ruimte en het toelaten van zoveel mogelijk licht in de bescheiden (1,5 à 2,5 kamers) woningen. Dit bereikt Taut niet alleen door loggia’s en balkons, maar ook door het op vernunftige wijze openen van woonblokken voor zonlicht en groen, onder meer door binnentuinen. Bovendien werd aan kleur een belangrijke rol toegekend: kleuren op de gevels, voordeuren en raamkozijnen. Ook binnen was sprake van veel kleur, zowel in de trappenhuizen als in de woningen. Tauts uitbundige kleurgebruik werd niet algemeen gewaardeerd. Zijn complexen kregen bijnamen als “Tuschkastensiedlung” (Verfdozenwijk, Gartenstadt Falkenberg), “Papageienhaus” (Papagaaienhuis, Triererstrasse) en “Papageiensiedlung” (Papagaaienwijk, Onkel Toms Hütte). Toch bleken zijn wijken door de jaren heen bij de bewoners heel geliefd, wat tot op de dag van vandaag voortduurt.
Bruno Taut had goede contacten in Nederland, met name met architect J.J.P. Oud. Ook is hij verschillende keren in Nederland geweest, onder meer in 1923 en 1924. Zijn lezingen trokken veel publiciteit. In 1922 nam hij op uitnodiging van architect Wijdeveld deel aan de internationale theatertentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Taut toonde zich in publicaties zeer onder de indruk van wat in het ‘kleine’ Nederland gebouwd werd. Daarbij noemde hij het Scheepvaarthuis, het Spaarndammerplantsoen en de architecten De Klerk, Kramer, Boterenbrood, Lansdorp en Wijdeveld, naast Berlage en De Bazel. Het deel over het Nieuwe Bouwen in zijn boek Die neue Baukunst in Europa und Amerika (1929) liet Taut beginnen bij de massawoningbouw van de Amsterdamse School in Amsterdam-Zuid en de woningbouw van Oud in Rotterdam, waarbij hij het ‘gracieuze talent’ van de jong gestorven De Klerk prees.
Bruno Taut was geen baksteenexpressionist zoals de architecten van de Amsterdamse School, die speelden met vormen van bakstenen. De bakstenen werden – als ze al werden toegepast – bij Taut vooral gebruikt voor de constructie. De muren werden bijna altijd gepleisterd (“Madenputz”) en daarna met minerale Keimverf beschilderd. Dit bood de mogelijkheid om meer met kleuren te doen. De enige buurt waar Taut wél de baksteen centraal stelde, was de Siedlung Schillerpark in Berlijn-Wedding, gebouwd vanaf 1924 in opdracht van de Berliner Spar- und Bauverein. De buurt toont verschillende kenmerken van de Amsterdamse School en wordt daarom wel Tauts Nederlandse buurt genoemd.
Tot de mooiste scheppingen van Taut in Berlijn behoren:
• Gartenstadt Falkenberg 1913-1916, ontworpen als tuindorp op een licht heuvelachtig terrein in het zuidoosten van Berlijn.
• Siedlung Schillerpark 1924-1930, Berlin-Wedding. Een wijk die – uitzonderlijk voor Taut – wordt gekenmerkt door het gebruik van baksteen. De wijk ontstond onder invloed van onder meer de Nederlandse architect J.J.P. Oud en de Amsterdamse School. UNESCO Werelderfgoed.
• Trierer Strasse, Berlin-Weissensee, 1925-1926. Een klein blok met zeer kleurige gevels, zowel aan de voor- als achterzijde.
• Hufeisensiedlung, Berlin-Britz, 1925-1930. Rond een meertje dat nog uit de ijstijd stamt ontwierp Taut een hoefijzervormig gebouw met appartementen. Straten met kleurige eengezinswoningen waaieren naar het noorden, westen en oosten uit en worden begrensd door hogere appartementsgebouwen. UNESCO Werelderfgoed.
•Ernst-Fürstenberg-Strasse, Berlin-Prenzlauer Berg, 1926-1927. De karakteristieke diepblauwe gevels van de trappenhuizen, geflankeerd door spierwitte balkons, sieren menig boek over Taut.
• Waldsiedlung Onkel Toms Hütte, Berlin-Zehlendorf, 1926-1931. Bijna 2000 kleurige wooneenheden, deels appartementen, deels eengezinswoningen, in een bosachtige omgeving van dennen- en berkenbomen. UNESCO Werelderfgoed
• Grellstrasse, Berlin-Prenzlauer Berg, 1927-1928. Op een klein grondstuk creëerde Taut een halfronde wand van appartementen die uitkijken op een binnentuin. In de binnentuin staan appartementenblokjes als paviljoens.
• Wohnstadt Carl Legien, Berlin-Prenzlauer Berg, 1928-1930. Taut wist 1145 appartementen in een klein gebied zodanig te situeren, dat alle bewoners van de vrij smalle straten uitkijken op binnentuinen, waar sprake is van maximale lichttoetreding. UNESCO Werelderfgoed.
Werkzaam buiten Duitsland
Vanaf 1930 was Taut werkzaam als hoogleraar Stedenbouw aan de Technische Hogeschool in Berlijn-Charlottenburg. In 1932 kreeg hij een opdracht in Moskou voor de inrichting van een kantoor voor het stadsbestuur. In 1933 keerde hij ontgoocheld terug naar Berlijn. Door de nazi's werd Taut voor 'cultuurbolsjewiek' uitgemaakt en zijn hoogleraarschap werd hem afgenomen. Hij vluchtte naar Zwitserland en vestigde zich vervolgens in Takasaki (Japan). Hij schreef hier drie boeken over de Japanse architectuur. In 1936 bood Turkije Taut een functie als hoogleraar architectuur aan de Academie voor Schone Kunsten in Istanboel aan. Taut nam de baan aan en was daarnaast in Turkije als architect werkzaam. In Turkije ontwierp hij onder meer zijn eigen woning in Istanboel, en scholen in Ankara en Trabzon. Hij overleed in 1938 op 58-jarige leeftijd te Istanboel aan een astma-aanval. Vlak voor zijn dood ontwierp hij de katafalk van Atatürk. Als eerste niet-moslim werd hij begraven in de begraafplaats voor martelaren in Edirnekapı.
Vanaf 1908 leidde Taut een eigen bureau als architect. Hij ontwierp een aantal woongebouwen, die sterk waren beïnvloed door Otto Wagner. Een bekend werk is het palazzoachtige wooncomplex (Siedlung) Kottbuserdam met sterk geprofileerde gevels en het perspectivisch aanwenden van kleurtonen en schaduwen. Zijn oudere collega Herman Muthesius stelde hem voor om een studiereis te ondernemen naar Engeland om aldaar de tuinsteden te bestuderen. Muthesius stelde Taut ook voor aan Walter Gropius, een van de leidende figuren van de Deutscher Werkbund.
Na de Eerste Wereldoorlog trachtte Taut de Novemberrevolutie uit te breiden tot het kunstendomein. Samen met Gropius en Hans Scharoun eiste hij het slechten van de huidige fundamenten van de architectuur en de verdwijning van de persoonlijkheid van de kunstenaar. In 1919 publiceerde Taut een manifest waarin hij pleitte voor gebruik van kleur in de bouw. Tussen 1921 en 1924 bekleedde hij de functie van stadsarchitect in Maagdenburg, waar hij in zijn ontwerpen kleur als zelfstandig element benadrukte. Onder invloed van het expressionisme betrekt Taut kleur als relevant element bij de architectuur. Hij laat gevels en ook het barokke raadhuis bont beschilderen.
Tussen 1924 en 1931 was Bruno Taut hoofdarchitect van het Berlijnse particuliere onroerendgoedbedrijf GEHAG. Hij ontwierp in die periode rond de tienduizend woningen. Met zijn team, onder meer bestaande uit zijn broer Max Taut en de architect Franz Hoffmann, ontwierp hij een groot aantal wooncomplexen (Siedlungen). De nadruk ligt bij deze projecten niet zo zeer op de kunstzinnige kant van de architectuur, maar meer op de maatschappelijke. Als reactie op de in Berlijn gebruikelijke huurkazernes (gesloten blokken met donkere, kleine woningen) ontwikkelde Taut wijken die gekenmerkt worden door ruimte en het toelaten van zoveel mogelijk licht in de bescheiden (1,5 à 2,5 kamers) woningen. Dit bereikt Taut niet alleen door loggia’s en balkons, maar ook door het op vernunftige wijze openen van woonblokken voor zonlicht en groen, onder meer door binnentuinen. Bovendien werd aan kleur een belangrijke rol toegekend: kleuren op de gevels, voordeuren en raamkozijnen. Ook binnen was sprake van veel kleur, zowel in de trappenhuizen als in de woningen. Tauts uitbundige kleurgebruik werd niet algemeen gewaardeerd. Zijn complexen kregen bijnamen als “Tuschkastensiedlung” (Verfdozenwijk, Gartenstadt Falkenberg), “Papageienhaus” (Papagaaienhuis, Triererstrasse) en “Papageiensiedlung” (Papagaaienwijk, Onkel Toms Hütte). Toch bleken zijn wijken door de jaren heen bij de bewoners heel geliefd, wat tot op de dag van vandaag voortduurt.
Bruno Taut had goede contacten in Nederland, met name met architect J.J.P. Oud. Ook is hij verschillende keren in Nederland geweest, onder meer in 1923 en 1924. Zijn lezingen trokken veel publiciteit. In 1922 nam hij op uitnodiging van architect Wijdeveld deel aan de internationale theatertentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Taut toonde zich in publicaties zeer onder de indruk van wat in het ‘kleine’ Nederland gebouwd werd. Daarbij noemde hij het Scheepvaarthuis, het Spaarndammerplantsoen en de architecten De Klerk, Kramer, Boterenbrood, Lansdorp en Wijdeveld, naast Berlage en De Bazel. Het deel over het Nieuwe Bouwen in zijn boek Die neue Baukunst in Europa und Amerika (1929) liet Taut beginnen bij de massawoningbouw van de Amsterdamse School in Amsterdam-Zuid en de woningbouw van Oud in Rotterdam, waarbij hij het ‘gracieuze talent’ van de jong gestorven De Klerk prees.
Bruno Taut was geen baksteenexpressionist zoals de architecten van de Amsterdamse School, die speelden met vormen van bakstenen. De bakstenen werden – als ze al werden toegepast – bij Taut vooral gebruikt voor de constructie. De muren werden bijna altijd gepleisterd (“Madenputz”) en daarna met minerale Keimverf beschilderd. Dit bood de mogelijkheid om meer met kleuren te doen. De enige buurt waar Taut wél de baksteen centraal stelde, was de Siedlung Schillerpark in Berlijn-Wedding, gebouwd vanaf 1924 in opdracht van de Berliner Spar- und Bauverein. De buurt toont verschillende kenmerken van de Amsterdamse School en wordt daarom wel Tauts Nederlandse buurt genoemd.
Tot de mooiste scheppingen van Taut in Berlijn behoren:
• Gartenstadt Falkenberg 1913-1916, ontworpen als tuindorp op een licht heuvelachtig terrein in het zuidoosten van Berlijn.
• Siedlung Schillerpark 1924-1930, Berlin-Wedding. Een wijk die – uitzonderlijk voor Taut – wordt gekenmerkt door het gebruik van baksteen. De wijk ontstond onder invloed van onder meer de Nederlandse architect J.J.P. Oud en de Amsterdamse School. UNESCO Werelderfgoed.
• Trierer Strasse, Berlin-Weissensee, 1925-1926. Een klein blok met zeer kleurige gevels, zowel aan de voor- als achterzijde.
• Hufeisensiedlung, Berlin-Britz, 1925-1930. Rond een meertje dat nog uit de ijstijd stamt ontwierp Taut een hoefijzervormig gebouw met appartementen. Straten met kleurige eengezinswoningen waaieren naar het noorden, westen en oosten uit en worden begrensd door hogere appartementsgebouwen. UNESCO Werelderfgoed.
•Ernst-Fürstenberg-Strasse, Berlin-Prenzlauer Berg, 1926-1927. De karakteristieke diepblauwe gevels van de trappenhuizen, geflankeerd door spierwitte balkons, sieren menig boek over Taut.
• Waldsiedlung Onkel Toms Hütte, Berlin-Zehlendorf, 1926-1931. Bijna 2000 kleurige wooneenheden, deels appartementen, deels eengezinswoningen, in een bosachtige omgeving van dennen- en berkenbomen. UNESCO Werelderfgoed
• Grellstrasse, Berlin-Prenzlauer Berg, 1927-1928. Op een klein grondstuk creëerde Taut een halfronde wand van appartementen die uitkijken op een binnentuin. In de binnentuin staan appartementenblokjes als paviljoens.
• Wohnstadt Carl Legien, Berlin-Prenzlauer Berg, 1928-1930. Taut wist 1145 appartementen in een klein gebied zodanig te situeren, dat alle bewoners van de vrij smalle straten uitkijken op binnentuinen, waar sprake is van maximale lichttoetreding. UNESCO Werelderfgoed.
Werkzaam buiten Duitsland
Vanaf 1930 was Taut werkzaam als hoogleraar Stedenbouw aan de Technische Hogeschool in Berlijn-Charlottenburg. In 1932 kreeg hij een opdracht in Moskou voor de inrichting van een kantoor voor het stadsbestuur. In 1933 keerde hij ontgoocheld terug naar Berlijn. Door de nazi's werd Taut voor 'cultuurbolsjewiek' uitgemaakt en zijn hoogleraarschap werd hem afgenomen. Hij vluchtte naar Zwitserland en vestigde zich vervolgens in Takasaki (Japan). Hij schreef hier drie boeken over de Japanse architectuur. In 1936 bood Turkije Taut een functie als hoogleraar architectuur aan de Academie voor Schone Kunsten in Istanboel aan. Taut nam de baan aan en was daarnaast in Turkije als architect werkzaam. In Turkije ontwierp hij onder meer zijn eigen woning in Istanboel, en scholen in Ankara en Trabzon. Hij overleed in 1938 op 58-jarige leeftijd te Istanboel aan een astma-aanval. Vlak voor zijn dood ontwierp hij de katafalk van Atatürk. Als eerste niet-moslim werd hij begraven in de begraafplaats voor martelaren in Edirnekapı.
SourcesJörg Haspel, Annemarie Jeggi, Siedlungen der Berliner Moderne. UNESCO-Welterbe (DKV-Edition Deutscher Kunstverlag Berlin München, 2012).
Winfried Benne, Bruno Taut Master of colourful architecture in Berlin Meister des farbigen Bauens in Berlin (Verlagshaus Braun, 2008).
Alice Roegholt, Ton Heijdra, Nadia Abdelkaui, Laura Lubbers, Bruno Taut. De fantasie voorbij (Museum Het Schip, Amsterdam, 2020).
Winfried Benne, Bruno Taut Master of colourful architecture in Berlin Meister des farbigen Bauens in Berlin (Verlagshaus Braun, 2008).
Alice Roegholt, Ton Heijdra, Nadia Abdelkaui, Laura Lubbers, Bruno Taut. De fantasie voorbij (Museum Het Schip, Amsterdam, 2020).
Related people
Related objects