Details
Naam
J. Roodenburgh
Aantal afbeeldingen: 19
IntroductieWat tot bescheidenheid stemt: architect Roodenburgh had een grote bijdrage aan de stad, de stijl en het bouwen en is vrijwel onbekend gestorven.
NaamJordanus (Daan) Roodenburgh
GeborenAmsterdam 23-07-1885
Gestorven04-02-1972
Beroep(en)Architect
BiografieJordanus (Daan) Roodenburgh werd geboren in Amsterdam op 23 juli 1885. Over zijn opleiding is niets bekend. Hij was in dienst bij de architecten Baanders en De Bazel, alvorens hij zich in 1916 als zelfstandig architect vestigde. Naast zijn werk als architect was Roodenburgh actief in diverse commissies, zoals bij Architectura et Amicitia en de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Roodenburgh overleed in Amsterdam op 4 februari 1972.
Het werk van Roodenburgh is zeer divers, hij ontwierp woningen, kerken, scholen, meubelen, brandweerkazernes, theaters, fabrieksgebouwen, winkels etc. voornamelijk in Amsterdam en omstreken.
Na in 1920 een tweetal woningbouwcomplexen in Baarn en Haarlem van respectievelijk 8 en 52 woningen ontworpen te hebben, begint Roodenburgh met het bouwen van grote woningblokken in Amsterdam. Deze blokken zijn te vinden in de Indische Buurt (vanaf 1923), in Amsterdam-West (vanaf 1924) en in Amsterdam-Zuid (vanaf 1925). Het werk van Roodenburgh is in deze periode sterk gerelateerd aan dat van de 'Amsterdamse School'. Kenmerkend voor het werk uit deze periode zijn dan ook, behalve de in zijn gehele oeuvre terugkerende zadeldaken, de krachtige verticale elementen, het gebruik van baksteenmotieven en de speelse omgang met de (roede-)verdeling der ramen. Al deze elementen zijn bedoeld om de lange straatwanden te verlevendigen. Een ander aspect dat regelmatig in deze periode voorkomt zijn de paraboolvormige of vijfhoekige portalen, die doen denken aan de bouwwerken van de Maya's. De kwaliteit van Roodenburghs werk uit de jaren twintig van de twintigste eeuw is van zeer hoog niveau. Er is sprake van een fantasierijke architectuur, waarin problemen op een zeer inventieve wijze zijn opgelost. In het bijzonder blijkt dit uit de woningen aan het Surinameplein en de Parnassusweg in Amsterdam.
Omstreeks 1929 krijgt Roodenburghs werk een totaal ander karakter. Hij begint aan het bouwen van een lange reeks gereformeerde kerken. Deze kerken zijn voornamelijk te vinden in Amsterdam, Leiden, Zaandam, Renkum, Zeeland, Dordrecht, IJmuiden en Rotterdam. In plaats van het spelen met bepaalde bouwelementen, waaronder het gebruik van verschillende baksteenmotieven, toont Roodenburgh veel meer belangstelling voor het rangschikken van bouwvolumes. De verschillende ruimtes worden samengevoegd tot een compact en compositorisch geheel. Het exterieur van de kerk aan de Diepenbrockstraat te Amsterdam (1932) - de remonstrantse kerk Vrijburg - kan bijvoorbeeld vergeleken worden met het veilinggebouw in Aalsmeer uit 1927-1928 van de architect J.F. Staal, waar ruimtes van verschillende afmetingen en vorm op een verantwoorde wijze zijn samengevoegd. Het interieur van de kerk doet daarentegen met zijn overweldigende en bijna theatraal aandoende ruimte denken aan het werk van de Scandinavische architecten Eero Saarinen en Alvar Aalto uit dezelfde periode.
De grootste en belangrijkste opdracht voor Roodenburgh is de bouw van het Ajax-stadion aan de Middenweg 401 te Amsterdam, dat in 1996 is afgebroken. In 1933 begint hij met het ontwerpen van dit nieuwe stadion, dat het oude houten gebouwtje, waarvoor hij in 1917, 1918 en 1928 nog enige tribunes had ontworpen, moest vervangen. Roodenburgh is al jaren lid en bestuurslid van deze club en stelde zich dan ook zo goed als belangeloos ter beschikking. Desondanks gaat Ajax door deze nieuwbouw er toch bijna financieel aan onderdoor. Het is crisistijd en de club heeft nog slechts tweeëneenhalve ton in kas. Het stadion kost uiteindelijk drie ton. Het stadion wordt, op de betonnen tribunes na, geheel opgetrokken uit baksteen, een materiaal dat Roodenburgh altijd veelvuldig gebruikt heeft. De vormgeving was strak en eenvoudig. Het exterieur riep met haar massieve, bakstenen geledingen associaties op met het werk van de 'Haagse School', in het bijzonder dat van Jan Wils. Het interieur daarentegen, zoals bijvoorbeeld de kantine, wist de helder- en openheid van het 'Nieuwe Bouwen' optimaal te benutten.
In de eerste jaren van en na de oorlog is Roodenburgh zeer actief bezig met de herbouw van de, door oorlogshandelingen vernielde, gebouwen in Zeeland en in een aantal kleine plaatsen in Nederland, waaronder Renkum. Roodenburgh herbouwt in Zeeland verscheidene panden, voornamelijk in Middelburg, Cadzand, Schore en 's-Gravenpolder. De ontwerpen voor de nieuw te bouwen panden zijn, vooral voor die in Middelburg, aan strikte regels gebonden. Van enige artistieke vrijheid kan men dan ook nauwelijks spreken. De woningen hebben bijna allemaal een zadeldak en zijn verder laag, klein en eenvoudig. Men kan deze woningen het best vergelijken met woningen van de 'Delftse School'. Gedurende deze periode bekleedt Roodenburgh ook de functie van 'supervisor' van het district Noord- en Zuid Beveland. Hij heeft een aantal architecten aangewezen voor het ontwerpen van de nieuw te bouwen woningen. Hun ontwerpen moeten door Roodenburgh goedgekeurd worden.
Na 1952 heeft Roodenburgh, op het ontwerpen van een paar kerken na, nog maar weinig grote opdrachten. Hij sterft tenslotte in 1972 als een vrij onbekende architect, hetgeen hij tot op heden gebleven is.
Het archief Roodenburgh is in het bezit van Het Nieuwe Instituut en is volledig geïnventariseerd. Bij aanvang bestond het uit 73 dozen van verschillend formaat met opgevouwen tekeningen, 27 klappers met correspondentie en documentatie (samen ongeveer 14 strekkende meter) plus 16 zakken met opgerolde tekeningen, 40 op karton geplakte tekeningen (groot formaat) en enkele foto's.
Het werk van Roodenburgh is zeer divers, hij ontwierp woningen, kerken, scholen, meubelen, brandweerkazernes, theaters, fabrieksgebouwen, winkels etc. voornamelijk in Amsterdam en omstreken.
Na in 1920 een tweetal woningbouwcomplexen in Baarn en Haarlem van respectievelijk 8 en 52 woningen ontworpen te hebben, begint Roodenburgh met het bouwen van grote woningblokken in Amsterdam. Deze blokken zijn te vinden in de Indische Buurt (vanaf 1923), in Amsterdam-West (vanaf 1924) en in Amsterdam-Zuid (vanaf 1925). Het werk van Roodenburgh is in deze periode sterk gerelateerd aan dat van de 'Amsterdamse School'. Kenmerkend voor het werk uit deze periode zijn dan ook, behalve de in zijn gehele oeuvre terugkerende zadeldaken, de krachtige verticale elementen, het gebruik van baksteenmotieven en de speelse omgang met de (roede-)verdeling der ramen. Al deze elementen zijn bedoeld om de lange straatwanden te verlevendigen. Een ander aspect dat regelmatig in deze periode voorkomt zijn de paraboolvormige of vijfhoekige portalen, die doen denken aan de bouwwerken van de Maya's. De kwaliteit van Roodenburghs werk uit de jaren twintig van de twintigste eeuw is van zeer hoog niveau. Er is sprake van een fantasierijke architectuur, waarin problemen op een zeer inventieve wijze zijn opgelost. In het bijzonder blijkt dit uit de woningen aan het Surinameplein en de Parnassusweg in Amsterdam.
Omstreeks 1929 krijgt Roodenburghs werk een totaal ander karakter. Hij begint aan het bouwen van een lange reeks gereformeerde kerken. Deze kerken zijn voornamelijk te vinden in Amsterdam, Leiden, Zaandam, Renkum, Zeeland, Dordrecht, IJmuiden en Rotterdam. In plaats van het spelen met bepaalde bouwelementen, waaronder het gebruik van verschillende baksteenmotieven, toont Roodenburgh veel meer belangstelling voor het rangschikken van bouwvolumes. De verschillende ruimtes worden samengevoegd tot een compact en compositorisch geheel. Het exterieur van de kerk aan de Diepenbrockstraat te Amsterdam (1932) - de remonstrantse kerk Vrijburg - kan bijvoorbeeld vergeleken worden met het veilinggebouw in Aalsmeer uit 1927-1928 van de architect J.F. Staal, waar ruimtes van verschillende afmetingen en vorm op een verantwoorde wijze zijn samengevoegd. Het interieur van de kerk doet daarentegen met zijn overweldigende en bijna theatraal aandoende ruimte denken aan het werk van de Scandinavische architecten Eero Saarinen en Alvar Aalto uit dezelfde periode.
De grootste en belangrijkste opdracht voor Roodenburgh is de bouw van het Ajax-stadion aan de Middenweg 401 te Amsterdam, dat in 1996 is afgebroken. In 1933 begint hij met het ontwerpen van dit nieuwe stadion, dat het oude houten gebouwtje, waarvoor hij in 1917, 1918 en 1928 nog enige tribunes had ontworpen, moest vervangen. Roodenburgh is al jaren lid en bestuurslid van deze club en stelde zich dan ook zo goed als belangeloos ter beschikking. Desondanks gaat Ajax door deze nieuwbouw er toch bijna financieel aan onderdoor. Het is crisistijd en de club heeft nog slechts tweeëneenhalve ton in kas. Het stadion kost uiteindelijk drie ton. Het stadion wordt, op de betonnen tribunes na, geheel opgetrokken uit baksteen, een materiaal dat Roodenburgh altijd veelvuldig gebruikt heeft. De vormgeving was strak en eenvoudig. Het exterieur riep met haar massieve, bakstenen geledingen associaties op met het werk van de 'Haagse School', in het bijzonder dat van Jan Wils. Het interieur daarentegen, zoals bijvoorbeeld de kantine, wist de helder- en openheid van het 'Nieuwe Bouwen' optimaal te benutten.
In de eerste jaren van en na de oorlog is Roodenburgh zeer actief bezig met de herbouw van de, door oorlogshandelingen vernielde, gebouwen in Zeeland en in een aantal kleine plaatsen in Nederland, waaronder Renkum. Roodenburgh herbouwt in Zeeland verscheidene panden, voornamelijk in Middelburg, Cadzand, Schore en 's-Gravenpolder. De ontwerpen voor de nieuw te bouwen panden zijn, vooral voor die in Middelburg, aan strikte regels gebonden. Van enige artistieke vrijheid kan men dan ook nauwelijks spreken. De woningen hebben bijna allemaal een zadeldak en zijn verder laag, klein en eenvoudig. Men kan deze woningen het best vergelijken met woningen van de 'Delftse School'. Gedurende deze periode bekleedt Roodenburgh ook de functie van 'supervisor' van het district Noord- en Zuid Beveland. Hij heeft een aantal architecten aangewezen voor het ontwerpen van de nieuw te bouwen woningen. Hun ontwerpen moeten door Roodenburgh goedgekeurd worden.
Na 1952 heeft Roodenburgh, op het ontwerpen van een paar kerken na, nog maar weinig grote opdrachten. Hij sterft tenslotte in 1972 als een vrij onbekende architect, hetgeen hij tot op heden gebleven is.
Het archief Roodenburgh is in het bezit van Het Nieuwe Instituut en is volledig geïnventariseerd. Bij aanvang bestond het uit 73 dozen van verschillend formaat met opgevouwen tekeningen, 27 klappers met correspondentie en documentatie (samen ongeveer 14 strekkende meter) plus 16 zakken met opgerolde tekeningen, 40 op karton geplakte tekeningen (groot formaat) en enkele foto's.
Gerelateerde personen
Gerelateerde objecten