Details
Naam
Louis Deen
Aantal afbeeldingen: 8
Introductie'Je krijgt de puurheid er niet in met die machines.'
NaamLevie (Louis) Deen
GeborenAmsterdam 08-01-1889
GestorvenLoosdrecht 25-05-1974
Beroep(en)Meubelontwerper, Gemeenteraadslid
BiografieAan de meubels van Louis Deen zie je de gretigheid waarmee hij zich de nieuwe stijl eigen maakte en zelf ook vormen toevoegt aan de vormenrijkdom van de Amsterdamse School. Met zijn ontwerpen voor kleine voorwerpen, zoals die voor een tabaksdoos, won hij bij tentoonstellingen prijzen en krijgt ook eervolle vermeldingen. Hij experimenteert ook met andere vormen dan van de Amsterdamse School, zoals bijvoorbeeld zichtbaar wordt in het stoeltje met drie poten.
De vader van Louis Deen was in 1880 te voet vertrokken van de verstilde Zuiderzeestad Hoorn naar Amsterdam, op zoek naar werk. Omdat hij geen ervaring had met de in Amsterdam traditioneel joodse beroepen vond hij werk bij een meubelmakerij en leerde daar het vak. Hij was waarschijnlijk een van de eerste joodse meubelmakers in Amsterdam. In een kelderwoning nabij het Waterlooplein werd zoon Louis geboren als één van negen kinderen.
Na 5 jaar lagere school kon de twaalfjarige Louis als leerjongen aan de slag in het meubelbedrijf waar zijn vader ook werkte. Het gezin heeft het geld dat de jonge Louis daar verdient, hard nodig om rond te komen. Het is dan 1902, het jaar van de grote spoorwegstaking. De S.D.A.P. is in opkomst en ook de jonge Louis Deen krijgt op dat moment grote belangstelling voor het deze partij en de politiek in het algemeen.
Deen blijkt bovendien een getalenteerd meubelmaker – een echte schrijnwerker, zoals dat heet – één die opvalt door zijn grote handvaardigheid. Wanneer hij enkele jaren later is uitgeleerd in het bedrijf waar zijn vader nog steeds werkt, gaat hij in de leer bij meubelfabrieken. Maar om verder te komen moet hij toch een opleiding volgen. Deen is achttien jaar als hij begint met avondlessen aan de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool Quellinus, de eerste voorloper van de Rietveld Academie.
Na deze opleiding te hebben afgerond, zette hij een eigen werkplaats op. Daar vervaardigde hij meubels in neo-empirestijl en ander relatief toegankelijke stijlen die bij de klanten populair waren. De bouw van het Scheepvaarthuis van 1911 tot 1918 op de hoek van de Prins Hendrikkade bracht hierin verandering: net als vele andere handwerklieden en kunstenaars zag Deen zich gedwongen om zijn kijk op de vormgeving van meubels te herzien. De ontwerpen van De Klerk, Kramer en Van der Meij rekenden af met de imitatie van bouw- en meubelstijlen die reeds lang over hun hoogtepunt heen waren.
Juist deze nieuwe stijl, die vanaf dat moment de Amsterdamse School werd genoemd, had volgens Deen de puurheid die hij zozeer heeft gemist bij de namaak Empire en al die neostijlen die hij vroeger maakte.
De nieuwe stijl had ook gevolgen voor de techniek van het meubelmaken. Veel meubels zijn vanaf dat moment van massief eikenhout en behoefden slechts een laagje bijenwas maar werden soms ook van een laklaag voorzien. Het fineren en tijdrovende politoeren werd hierdoor overbodig.
De Amsterdamse Schoolmeubels zijn net zo expressief, decoratief en artistiek als de nieuw gebouwde woningen die de architecten voor de arbeiders bouwden. Binnen en buiten vormen één artistiek geheel. De lage plafonds, bedoeld om de stookkosten te drukken, vroegen ook om een ander soort meubels – het kabinet van oma paste niet meer. Er was dus een noodzaak om nieuwe meubels te ontwerpen. Toch klaagt Deen: nadeel is dat de stijl bedoeld is om meubels machinaal te verwerken.
'Je krijgt de puurheid er niet in met die machines.' Hij was met zijn klacht niet de enige in zijn tijd.
In 1921 kon Louis Deen van zijn gespaarde geld in Loosdrecht, aan de Raweg 130, een stuk grond kopen waar hij een huis en een werkplaats bouwde, samen met de Loosdrechtse timmerman Jas Daams. Het is geheel van hout en wordt dubbelwandig afgetimmerd, wat heel bijzonder was voor die tijd. Zo verruilde Deen met vrouw en één kind de bedompte kelderwoning voor de gezonde buitenlucht en de vrije natuur van Loosdrecht. In Loosdrecht was Deen bijzonder actief in het publieke leven, en nam hij voor de S.D.A.P. in de gemeenteraad plaats.
Ten tijde van de crisis en later de Tweede Wereldoorlog werd het voor Deen steeds moeilijker om genoeg opdrachten binnen te halen. De alsmaar oplopende schulden dwongen hem om het bijzondere houten huis en de grond te verkopen. In 1934 verhuisde het gezin dan naar de Nieuw Loosdrechtsediijk tegenover het Militair Opleidingskamp, huize Pinneweerde. In 1937 nam hij hotel De Nieuwe Brug over. Deen zet er opnieuw een meubelmakerij op, terwijl het gezin het hotel zo goed en kwaad als het gaat probeerde draaiende te houden.
Uit Arnold H. Jansen. HET INDUSTRIEEL VERVAARDIGE MEUBEL, p 17:
Tentoonstelling van woninginrichting 1921 in Stedelijk Museum Amsterdam op initiatief van Amsterdamsche Coöperative Woningvwereniging "Samenwerking": 'L. Deen liet zijn theebladen, portretlijsten, tabakspotten en doosjes zien, al te gaar geestig draaiwerk, waarin hij zijn echte meubelmakersnatuur niet verloochent.'
De vader van Louis Deen was in 1880 te voet vertrokken van de verstilde Zuiderzeestad Hoorn naar Amsterdam, op zoek naar werk. Omdat hij geen ervaring had met de in Amsterdam traditioneel joodse beroepen vond hij werk bij een meubelmakerij en leerde daar het vak. Hij was waarschijnlijk een van de eerste joodse meubelmakers in Amsterdam. In een kelderwoning nabij het Waterlooplein werd zoon Louis geboren als één van negen kinderen.
Na 5 jaar lagere school kon de twaalfjarige Louis als leerjongen aan de slag in het meubelbedrijf waar zijn vader ook werkte. Het gezin heeft het geld dat de jonge Louis daar verdient, hard nodig om rond te komen. Het is dan 1902, het jaar van de grote spoorwegstaking. De S.D.A.P. is in opkomst en ook de jonge Louis Deen krijgt op dat moment grote belangstelling voor het deze partij en de politiek in het algemeen.
Deen blijkt bovendien een getalenteerd meubelmaker – een echte schrijnwerker, zoals dat heet – één die opvalt door zijn grote handvaardigheid. Wanneer hij enkele jaren later is uitgeleerd in het bedrijf waar zijn vader nog steeds werkt, gaat hij in de leer bij meubelfabrieken. Maar om verder te komen moet hij toch een opleiding volgen. Deen is achttien jaar als hij begint met avondlessen aan de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool Quellinus, de eerste voorloper van de Rietveld Academie.
Na deze opleiding te hebben afgerond, zette hij een eigen werkplaats op. Daar vervaardigde hij meubels in neo-empirestijl en ander relatief toegankelijke stijlen die bij de klanten populair waren. De bouw van het Scheepvaarthuis van 1911 tot 1918 op de hoek van de Prins Hendrikkade bracht hierin verandering: net als vele andere handwerklieden en kunstenaars zag Deen zich gedwongen om zijn kijk op de vormgeving van meubels te herzien. De ontwerpen van De Klerk, Kramer en Van der Meij rekenden af met de imitatie van bouw- en meubelstijlen die reeds lang over hun hoogtepunt heen waren.
Juist deze nieuwe stijl, die vanaf dat moment de Amsterdamse School werd genoemd, had volgens Deen de puurheid die hij zozeer heeft gemist bij de namaak Empire en al die neostijlen die hij vroeger maakte.
De nieuwe stijl had ook gevolgen voor de techniek van het meubelmaken. Veel meubels zijn vanaf dat moment van massief eikenhout en behoefden slechts een laagje bijenwas maar werden soms ook van een laklaag voorzien. Het fineren en tijdrovende politoeren werd hierdoor overbodig.
De Amsterdamse Schoolmeubels zijn net zo expressief, decoratief en artistiek als de nieuw gebouwde woningen die de architecten voor de arbeiders bouwden. Binnen en buiten vormen één artistiek geheel. De lage plafonds, bedoeld om de stookkosten te drukken, vroegen ook om een ander soort meubels – het kabinet van oma paste niet meer. Er was dus een noodzaak om nieuwe meubels te ontwerpen. Toch klaagt Deen: nadeel is dat de stijl bedoeld is om meubels machinaal te verwerken.
'Je krijgt de puurheid er niet in met die machines.' Hij was met zijn klacht niet de enige in zijn tijd.
In 1921 kon Louis Deen van zijn gespaarde geld in Loosdrecht, aan de Raweg 130, een stuk grond kopen waar hij een huis en een werkplaats bouwde, samen met de Loosdrechtse timmerman Jas Daams. Het is geheel van hout en wordt dubbelwandig afgetimmerd, wat heel bijzonder was voor die tijd. Zo verruilde Deen met vrouw en één kind de bedompte kelderwoning voor de gezonde buitenlucht en de vrije natuur van Loosdrecht. In Loosdrecht was Deen bijzonder actief in het publieke leven, en nam hij voor de S.D.A.P. in de gemeenteraad plaats.
Ten tijde van de crisis en later de Tweede Wereldoorlog werd het voor Deen steeds moeilijker om genoeg opdrachten binnen te halen. De alsmaar oplopende schulden dwongen hem om het bijzondere houten huis en de grond te verkopen. In 1934 verhuisde het gezin dan naar de Nieuw Loosdrechtsediijk tegenover het Militair Opleidingskamp, huize Pinneweerde. In 1937 nam hij hotel De Nieuwe Brug over. Deen zet er opnieuw een meubelmakerij op, terwijl het gezin het hotel zo goed en kwaad als het gaat probeerde draaiende te houden.
Uit Arnold H. Jansen. HET INDUSTRIEEL VERVAARDIGE MEUBEL, p 17:
Tentoonstelling van woninginrichting 1921 in Stedelijk Museum Amsterdam op initiatief van Amsterdamsche Coöperative Woningvwereniging "Samenwerking": 'L. Deen liet zijn theebladen, portretlijsten, tabakspotten en doosjes zien, al te gaar geestig draaiwerk, waarin hij zijn echte meubelmakersnatuur niet verloochent.'
BronnenInterviews met Louis Deen
Gerelateerde personen
Gerelateerde objecten