Details
Naam
Johan Polet
Aantal afbeeldingen: 19
IntroductieBeeldhouwer van enkele beeldbepalende Amsterdame School-objecten, waaronder de Leidsebrug, gebouwen van de Landbouwhogeschool Wageningen en de Bijenkorf in Den Haag.
NaamJohan Polet
GeborenAmsterdam 17-08-1894
GestorvenAmsterdam 11-02-1971
Beroep(en)Beeldhouwer
BiografieJohan Polet (1894 – 1971) werd geboren als een zoon van de steenhouwer Dirk Polet. Hij leerde het vak verder in de werkplaats van de Quellinusschool en een tijd later de Kunstnijverheidsschool beide in Amsterdam. Op de Rijksacademie werd hij tot tweemaal toe geweigerd. In 1919 volgde hij Hildo Krop op als docent beeldhouwkunst aan de Haarlemse School voor Kunstnijverheid. Dit bleef hij tot 1926, toen de afdeling weer werd opgeheven. Hij bracht een vernieuwende manier van beeldhouwen het klaslokaal binnen. In plaats van modelleren met klei en gipsmodellen, liet hij zijn leerlingen direct uit het steen hakken. Deze manier van werken gebruikte hij ook bij één van zijn eerste grote opdrachten.
In 1921 kreeg hij de opdracht van architect Blaauw (Polet en Blaauw kenden elkaar waarschijnlijk uit de tijd van de Haarlemse School voor Kunstnijverheid te Haarlem, Blaauw was daar aangesteld als leraar Bouwkunde) om het Laboratorium voor Microbiologie van de Landbouwhogeschool in Wageningen te voorzien van beeldhouwwerk. 'Ideaal, zoo ter plaatse in den muur, zonder voorbeeld of model met ‘t daarin vastgemetselde ruwe brok bruten steen voor je en dan begin ik maar te kluiven!'
De maskers aan dit gebouw verraden duidelijk de invloed die exotische kunst én de opkomende minimalistische stroming uit Frankrijk van onder meer Constantin Brancusi op dat moment op het werk van Polet uitoefenden. Polet stelt in een artikel in het tijdschrift Wendingen nr. 1- 1927 het volgende:
'De geboorte en jeugd van de Beeldhouwkunst voltrekt zich in de tijd van de Oudheid, met name het Assyrische en Egyptische Rijk. Deze tijd brengt de meest zuivere en wezenlijke beeldhouwkunst voort.
1. Magisch-menselijk van inhoud.
2. Primair.
3. Synthetisch en klassiek van houding.
4. Eenvoudig van structuur.
5. Harmonisch en vol innerlijke spanning.'
Al gauw treedt echter het verval in. Polet ziet zelfs de moderne 20e eeuwse moderne kunstenaar als zwaar belast met de erfenis van minstens twintig eeuwen wisselende cultuurperioden. Polet ziet zijn hang naar exotisme als een opwekkend troostmiddel. Hij noemt het Boeddhisme, de Negerkunst, de Jazz en… de Aziatica.
Kortom: de voortbrengselen van volken op een primitieve cultuurtrap. In Nederland is er eigenlijk geen sterke beeldhouwtraditie. Zelfs een spoor van volkskunst valt niet of nauwelijks te ontdekken. Juist deze karakterloosheid van de moderne cultuur gevoegd bij de ontreddering van de Eerste Wereldoorlog vormt de vruchtbare bodem voor een nieuwe geïnspireerde kunst. Zijn maskers en beelden (aan de drie Wageningse laboratoria van Blaauw) moeten gezien worden als zich verspreidende kiemcellen van een komende cultuur van diepere menselijkheid. Onbedrieglijke tekenen in de Kunst kondigen aan dat deze geest van het Oosten zich gaat verwerkelijken in West-Europa. Terug naar de Oorsprong en de Zuiverheid.
Later zou zijn werk toch meer richting de klassieke beeldtaal gaan en komen er meer natuurlijke elementen terug. Het gebouw van Blaauw zou de eerste opdracht zijn in een lange reeks. Zo maakte hij samen met zijn tijdgenoten aan beeldhouwwerk voor de Bijenkorf in Den Haag van architect Piet Kramer. Daarnaast creëerde hij het beeld van Hugo de Groot voor het bordes van de Hoge Raad der Nederlanden van de architect Gustaaf Cornelis Bremer, eveneens in Den Haag. Andere beeldhouwers maakten de andere vijf (de beelden staan na het verdwijnen van dit gebouw nu aan de Kazernestraat). Een ander Gesamtkunstwerk was de aankleding van het cruiseschip ”Nieuw Amsterdam”, waarvoor hij vier consoles ontwierp.
Polets bekendste werk is wel het beeld van Ferdinand Domela Nieuwenhuis in Amsterdam uit 1931. In eerste instantie had Polet alleen een beeld van Prometheus willen maken als symbool van Domela Nieuwenhuis. Prometheus bracht het vuur naar de mensen. Maar dit werd afgekeurd. In tweede instantie had hij Prometheus naast Domela Nieuwenhuis geplaatst maar ook dit werd niet gewaardeerd. Nu staat Domela Nieuwenhuis, met gebalde vuist, op een sokkel waarin in reliëf alsnog Prometheus is afgebeeld. De broer van Domela Nieuwenhuis kon het beeld niet echt waarderen, zo blijkt uit een brief waarin hij schrijft dat zijn broer 'een dergelijk werkmansjasje nóóit droeg', '.. en dan die voor hem ondenkbare strijdhouding'. Voor het tijdschrift Wendingen ontwierp hij ook nog enkele omslagen in 1923 en 1927.
De oorlog maakte een einde aan de waardering voor Polet. Hij zag zich genoodzaakt zich aan te sluiten bij de Nederlandsche Kultuurkamer, een instelling van de Duitse bezetter waarbij iedereen die het vak van kunstenaar, schrijver, muzikant of podiumartiest wilde uitoefenen, zich diende aan te melden. Hij overwoog zelfs naar Duitsland te emigreren om opdrachten te verwerven. Ateliergenoot en verzetsstrijder Gerrit van der Veen bekritiseerde en bespotte hem hierom. Hij zou nog blijven beeldhouwen tot enkele jaren voor zijn dood in 1971.
In 1921 kreeg hij de opdracht van architect Blaauw (Polet en Blaauw kenden elkaar waarschijnlijk uit de tijd van de Haarlemse School voor Kunstnijverheid te Haarlem, Blaauw was daar aangesteld als leraar Bouwkunde) om het Laboratorium voor Microbiologie van de Landbouwhogeschool in Wageningen te voorzien van beeldhouwwerk. 'Ideaal, zoo ter plaatse in den muur, zonder voorbeeld of model met ‘t daarin vastgemetselde ruwe brok bruten steen voor je en dan begin ik maar te kluiven!'
De maskers aan dit gebouw verraden duidelijk de invloed die exotische kunst én de opkomende minimalistische stroming uit Frankrijk van onder meer Constantin Brancusi op dat moment op het werk van Polet uitoefenden. Polet stelt in een artikel in het tijdschrift Wendingen nr. 1- 1927 het volgende:
'De geboorte en jeugd van de Beeldhouwkunst voltrekt zich in de tijd van de Oudheid, met name het Assyrische en Egyptische Rijk. Deze tijd brengt de meest zuivere en wezenlijke beeldhouwkunst voort.
1. Magisch-menselijk van inhoud.
2. Primair.
3. Synthetisch en klassiek van houding.
4. Eenvoudig van structuur.
5. Harmonisch en vol innerlijke spanning.'
Al gauw treedt echter het verval in. Polet ziet zelfs de moderne 20e eeuwse moderne kunstenaar als zwaar belast met de erfenis van minstens twintig eeuwen wisselende cultuurperioden. Polet ziet zijn hang naar exotisme als een opwekkend troostmiddel. Hij noemt het Boeddhisme, de Negerkunst, de Jazz en… de Aziatica.
Kortom: de voortbrengselen van volken op een primitieve cultuurtrap. In Nederland is er eigenlijk geen sterke beeldhouwtraditie. Zelfs een spoor van volkskunst valt niet of nauwelijks te ontdekken. Juist deze karakterloosheid van de moderne cultuur gevoegd bij de ontreddering van de Eerste Wereldoorlog vormt de vruchtbare bodem voor een nieuwe geïnspireerde kunst. Zijn maskers en beelden (aan de drie Wageningse laboratoria van Blaauw) moeten gezien worden als zich verspreidende kiemcellen van een komende cultuur van diepere menselijkheid. Onbedrieglijke tekenen in de Kunst kondigen aan dat deze geest van het Oosten zich gaat verwerkelijken in West-Europa. Terug naar de Oorsprong en de Zuiverheid.
Later zou zijn werk toch meer richting de klassieke beeldtaal gaan en komen er meer natuurlijke elementen terug. Het gebouw van Blaauw zou de eerste opdracht zijn in een lange reeks. Zo maakte hij samen met zijn tijdgenoten aan beeldhouwwerk voor de Bijenkorf in Den Haag van architect Piet Kramer. Daarnaast creëerde hij het beeld van Hugo de Groot voor het bordes van de Hoge Raad der Nederlanden van de architect Gustaaf Cornelis Bremer, eveneens in Den Haag. Andere beeldhouwers maakten de andere vijf (de beelden staan na het verdwijnen van dit gebouw nu aan de Kazernestraat). Een ander Gesamtkunstwerk was de aankleding van het cruiseschip ”Nieuw Amsterdam”, waarvoor hij vier consoles ontwierp.
Polets bekendste werk is wel het beeld van Ferdinand Domela Nieuwenhuis in Amsterdam uit 1931. In eerste instantie had Polet alleen een beeld van Prometheus willen maken als symbool van Domela Nieuwenhuis. Prometheus bracht het vuur naar de mensen. Maar dit werd afgekeurd. In tweede instantie had hij Prometheus naast Domela Nieuwenhuis geplaatst maar ook dit werd niet gewaardeerd. Nu staat Domela Nieuwenhuis, met gebalde vuist, op een sokkel waarin in reliëf alsnog Prometheus is afgebeeld. De broer van Domela Nieuwenhuis kon het beeld niet echt waarderen, zo blijkt uit een brief waarin hij schrijft dat zijn broer 'een dergelijk werkmansjasje nóóit droeg', '.. en dan die voor hem ondenkbare strijdhouding'. Voor het tijdschrift Wendingen ontwierp hij ook nog enkele omslagen in 1923 en 1927.
De oorlog maakte een einde aan de waardering voor Polet. Hij zag zich genoodzaakt zich aan te sluiten bij de Nederlandsche Kultuurkamer, een instelling van de Duitse bezetter waarbij iedereen die het vak van kunstenaar, schrijver, muzikant of podiumartiest wilde uitoefenen, zich diende aan te melden. Hij overwoog zelfs naar Duitsland te emigreren om opdrachten te verwerven. Ateliergenoot en verzetsstrijder Gerrit van der Veen bekritiseerde en bespotte hem hierom. Hij zou nog blijven beeldhouwen tot enkele jaren voor zijn dood in 1971.
BronnenSculptuur Instituut Nederland & Museum More, Johan Polet - Monografie (museum Beelden aan Zee, 2018).
Gerelateerde personen
Gerelateerde objecten