Details
Naam
Hollands Paviljoen, internationale tentoonstelling Parijs 1925
Aantal afbeeldingen: 25
IntroductieEen 'gesamtkunstwerk' van Jan Frederik Staal met een kortstondig bestaan.
AdresPromenade du Cours La Reine
PlaatsParijs
LandFrankrijk
Vervaardiger Jan Frederik Staal (Architect)
Hildo Krop (Kunstenaar)
J.L.M. Lauweriks (Kunstenaar)
Lambertus Zijl (Kunstenaar)
Anton Kurvers (Kunstenaar)
Carel Lion Cachet (Kunstenaar)
Richard Roland Holst (Kunstenaar)
Jaap Gidding (Kunstenaar)
John Rädecker (Kunstenaar)
Joseph Mendes da Costa (Kunstenaar)
T. Poggenpeek (Kunstenaar)
Erich Wichman (Kunstenaar)
Hendrik Wouda (Kunstenaar)
Hildo Krop (Kunstenaar)
J.L.M. Lauweriks (Kunstenaar)
Lambertus Zijl (Kunstenaar)
Anton Kurvers (Kunstenaar)
Carel Lion Cachet (Kunstenaar)
Richard Roland Holst (Kunstenaar)
Jaap Gidding (Kunstenaar)
John Rädecker (Kunstenaar)
Joseph Mendes da Costa (Kunstenaar)
T. Poggenpeek (Kunstenaar)
Erich Wichman (Kunstenaar)
Hendrik Wouda (Kunstenaar)
Datum1925
Huidige staatGesloopt
Type objectGebouw
AchtergrondIn 1925 organiseerde de Franse regering de ‘Exposition internationale des arts décoratifs et industriels modernes’. Deze internationale tentoonstelling werd gehouden in Parijs van 28 april tot 25 oktober met als doel de nieuwe ‘style moderne’ van architectuur, binnenhuisinrichting, meubilair, glas, juwelen en andere decoratieve kunsten in Europa en de rest van de wereld te tonen.
Het min of meer kruisvormige expositieterrein besloeg het Grand Palais, terreinen aan weerszijden van de Seine, de Pont Alexandre-III, en de Esplenade de Invalides. Zo’n twintig landen namen deel en er was werk van zo’n 15.000 exposanten te zien. Er was een keur aan landenpaviljoens, maar ook aparte van Franse regio’s, koloniën, en warenhuizen. De tentoonstelling werd bezocht door ca. 16 miljoen bezoekers en was de geboorteplek van de naam art déco.
Er was in Nederland redelijk wat gedoe over de keuzes die werden gedaan met betrekking tot de gekozen architecten en kunstenaars, waarbij werd gesuggereerd dat ’het Amsterdamse kliekje A & A’ (Architectura et Amicitia, het genootschap met een hoog Amsterdamse School-gehalte) werd voorgetrokken. Ook werd gesuggereerd dat de groep rond De Stijl was geweerd, maar die bewering blijkt te kort door de bocht. (Zie: Van Thoor)
Nederland had op drie plekken expositiezalen: twee in het Grand Palais (een onderin het paleis en een bovenin) en een in een paviljoen op de Esplanade, ontwerpen door Hendrik Wijdeveld. Hij is de eerste van vele namen die we tegenkomen bij de Nederlandse inbreng - allemaal architecten en kunstenaars die op dit platform een belangrijke rol vervullen.
In de door Wijdeveld ontworpen zalen waren voorbeelden te zien van ameublementen, bouwbeeldhouwkunst, wandschilderingen, glasschilderingen en andere aan de bouwkunst verwante toegepaste kunsten. De meeste voorwerpen waren reproducties of gipsafgietselen. Uitzondering hierop waren de meubels, een glas-in-loodraam van A. Derkinderen uit de Koopmansbeurs, en smeedijzeren hekken van Het Scheepvaarthuis. Een fotocollectie van ca. 250 architectuurfoto’s gaf een overzicht van overwegend expressionistische architectuur in de trant van de Amsterdamse School.
De tweede zaal in het Grand Palais was bestemd voor inzendingen van het Nederlandse kunstnijverheidsonderwijs. Het werd vertegenwoordigd door het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs uit Amsterdam, de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten Kunstambachten uit Haarlem, en de afdeling Decoratieve Kunst Academie voor Beeldende Kunsten Technische Wetenschappen uit Rotterdam. De begeleidende catalogus werd vormgegeven door Anton Kurvers.
Het paviljoen van Nederland was een ontwerp van architect Jan Frederik Staal. Deze bevond zich aan de Seine nabij de Porte de la Concorde, tussen de paviljoens van Tsjechoslowakije en Polen in.
Het min of meer kruisvormige expositieterrein besloeg het Grand Palais, terreinen aan weerszijden van de Seine, de Pont Alexandre-III, en de Esplenade de Invalides. Zo’n twintig landen namen deel en er was werk van zo’n 15.000 exposanten te zien. Er was een keur aan landenpaviljoens, maar ook aparte van Franse regio’s, koloniën, en warenhuizen. De tentoonstelling werd bezocht door ca. 16 miljoen bezoekers en was de geboorteplek van de naam art déco.
Er was in Nederland redelijk wat gedoe over de keuzes die werden gedaan met betrekking tot de gekozen architecten en kunstenaars, waarbij werd gesuggereerd dat ’het Amsterdamse kliekje A & A’ (Architectura et Amicitia, het genootschap met een hoog Amsterdamse School-gehalte) werd voorgetrokken. Ook werd gesuggereerd dat de groep rond De Stijl was geweerd, maar die bewering blijkt te kort door de bocht. (Zie: Van Thoor)
Nederland had op drie plekken expositiezalen: twee in het Grand Palais (een onderin het paleis en een bovenin) en een in een paviljoen op de Esplanade, ontwerpen door Hendrik Wijdeveld. Hij is de eerste van vele namen die we tegenkomen bij de Nederlandse inbreng - allemaal architecten en kunstenaars die op dit platform een belangrijke rol vervullen.
In de door Wijdeveld ontworpen zalen waren voorbeelden te zien van ameublementen, bouwbeeldhouwkunst, wandschilderingen, glasschilderingen en andere aan de bouwkunst verwante toegepaste kunsten. De meeste voorwerpen waren reproducties of gipsafgietselen. Uitzondering hierop waren de meubels, een glas-in-loodraam van A. Derkinderen uit de Koopmansbeurs, en smeedijzeren hekken van Het Scheepvaarthuis. Een fotocollectie van ca. 250 architectuurfoto’s gaf een overzicht van overwegend expressionistische architectuur in de trant van de Amsterdamse School.
De tweede zaal in het Grand Palais was bestemd voor inzendingen van het Nederlandse kunstnijverheidsonderwijs. Het werd vertegenwoordigd door het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs uit Amsterdam, de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten Kunstambachten uit Haarlem, en de afdeling Decoratieve Kunst Academie voor Beeldende Kunsten Technische Wetenschappen uit Rotterdam. De begeleidende catalogus werd vormgegeven door Anton Kurvers.
Het paviljoen van Nederland was een ontwerp van architect Jan Frederik Staal. Deze bevond zich aan de Seine nabij de Porte de la Concorde, tussen de paviljoens van Tsjechoslowakije en Polen in.
BeschrijvingIn het Hollands Paviljoen, een ontwerp van Jan Frederik Staal, speelden (sier)metselwerk, een opvallende kapvorm, verspringende volumes en een uitgebreide ornamentering een hoofdrol. Het geheel heeft - zeker bij de ingang - wel iets van een Oosterse tempel. Een product van de Amsterdamse School is het zeker, maar tegelijkertijd ook een uniek ontwerp dat met weinig te vergelijken valt. Het was letterlijk ook een gebouw met twee gezichten. Je kunt je zelfs afvragen of qua monumentale uitstraling de achtergevel niet beter als ingang had kunnen dienen…
De ingang van het evenwijdig aan de Seine (oost-west) gelegen gebouw was aan de westzijde. Bezoekers moesten om een vrijstaande bakstenen muur heen die in het midden verhoogd was en voorzien van een vlaggenmast (ontwerp: J.L.M. Lauweriks) en een vlag gemaakt door het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. Het pad naar de entree werd geflankeerd door twee rechthoekige vijvers. Langs het pad had Staal de vijverranden bij wijze van decoratie vervangen door gemetselde bakstenen blokken. Aan de zijde van het paviljoen waren ze verhoogd, waardoor ze deel uitmaakten van randen grote, met roze begonia's gevulde, bloembakken voor en langs het gebouw.
Het fors uitgevallen, licht geknikte dak boven een brede witte overstek domineerde het paviljoen aan deze zijde. Het dak, dat gedekt was met rood-bruine leipannen, had in de knik in de top een lichtsleuf die ook over de zijkanten liep. De voorgevel bestond uit rode bakstenen muren met hierboven - tot de dakrand - een uitkragende glazen wand met hierin de entree. De deuren hadden een abstract patroon in de kleuren rood, wit en blauw; in zware vierkante letters stond boven de ingang de tekst 'Nederland Pays Bas' .
De achtergevel leek wel tot een ander gebouw te behoren en is dat deel met het hoogste 'Amsterdamse School-gehalte'. De vorm had zowel weg van een parabool als van een klokgevel. In de top zat, als een soort waaiervormige kroon, een rij van elf gepolychromeerde aardewerken provinciewapen, ontworpen door Lambertus Zijl en vervaardigd door De Porceleyne Fles. Het siermetselwerk verbeeldde de achtersteven en de spiegel van een schip, terwijl het met volle zeilen - behangen met wapens en schilden - de woeste golven doorkliefde.
'Dit naakte hoogrijzende baksteen vlak wordt alleen verlevendigd door de even kunstige als kunstzinnige wijze, waarop ons nationale materiaal erin is verwerkt. Aan de zijkanten lijkt het bekleedsel evenals een purperen gordijn opgenomen; in het midden is in reliëf de achtersteven van een oud zeilschip geëvoceerd met de sterk-sprekende golflijnen van het zog: een meesterstukje van gevelplastiek!' (W.F.A. Roëll in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift)
In het baksteen van een losstaande bakstenen muurtje - net als aan de voorzijde maar dit keer vrij dicht op het gebouw geplaatst - was het woord ‘Hollande’ verwerkt, in hetzelfde lettertype als bij de entree.
Op de achterzijde van het paviljoen was ook op diverse plekken beeldhouwwerk van Hildo Krop aangebracht. ‘Mensenpaar’ en ‘De eeuwige vrouw’ stonden op bakstenen pijlers aan de achterzijde, met de gezichten naar voren gericht. Een vrouwenkop en een mannenkop waren hieronder aangebracht en richtten hun blik naar buiten. Tenslotte waren twee maskerkoppen met de titels ‘Actie naar binnen’ en ‘Actie naar buiten’ bevestigd, met de gezichten naar achteren gericht.
De ingang van het evenwijdig aan de Seine (oost-west) gelegen gebouw was aan de westzijde. Bezoekers moesten om een vrijstaande bakstenen muur heen die in het midden verhoogd was en voorzien van een vlaggenmast (ontwerp: J.L.M. Lauweriks) en een vlag gemaakt door het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. Het pad naar de entree werd geflankeerd door twee rechthoekige vijvers. Langs het pad had Staal de vijverranden bij wijze van decoratie vervangen door gemetselde bakstenen blokken. Aan de zijde van het paviljoen waren ze verhoogd, waardoor ze deel uitmaakten van randen grote, met roze begonia's gevulde, bloembakken voor en langs het gebouw.
Het fors uitgevallen, licht geknikte dak boven een brede witte overstek domineerde het paviljoen aan deze zijde. Het dak, dat gedekt was met rood-bruine leipannen, had in de knik in de top een lichtsleuf die ook over de zijkanten liep. De voorgevel bestond uit rode bakstenen muren met hierboven - tot de dakrand - een uitkragende glazen wand met hierin de entree. De deuren hadden een abstract patroon in de kleuren rood, wit en blauw; in zware vierkante letters stond boven de ingang de tekst 'Nederland Pays Bas' .
De achtergevel leek wel tot een ander gebouw te behoren en is dat deel met het hoogste 'Amsterdamse School-gehalte'. De vorm had zowel weg van een parabool als van een klokgevel. In de top zat, als een soort waaiervormige kroon, een rij van elf gepolychromeerde aardewerken provinciewapen, ontworpen door Lambertus Zijl en vervaardigd door De Porceleyne Fles. Het siermetselwerk verbeeldde de achtersteven en de spiegel van een schip, terwijl het met volle zeilen - behangen met wapens en schilden - de woeste golven doorkliefde.
'Dit naakte hoogrijzende baksteen vlak wordt alleen verlevendigd door de even kunstige als kunstzinnige wijze, waarop ons nationale materiaal erin is verwerkt. Aan de zijkanten lijkt het bekleedsel evenals een purperen gordijn opgenomen; in het midden is in reliëf de achtersteven van een oud zeilschip geëvoceerd met de sterk-sprekende golflijnen van het zog: een meesterstukje van gevelplastiek!' (W.F.A. Roëll in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift)
In het baksteen van een losstaande bakstenen muurtje - net als aan de voorzijde maar dit keer vrij dicht op het gebouw geplaatst - was het woord ‘Hollande’ verwerkt, in hetzelfde lettertype als bij de entree.
Op de achterzijde van het paviljoen was ook op diverse plekken beeldhouwwerk van Hildo Krop aangebracht. ‘Mensenpaar’ en ‘De eeuwige vrouw’ stonden op bakstenen pijlers aan de achterzijde, met de gezichten naar voren gericht. Een vrouwenkop en een mannenkop waren hieronder aangebracht en richtten hun blik naar buiten. Tenslotte waren twee maskerkoppen met de titels ‘Actie naar binnen’ en ‘Actie naar buiten’ bevestigd, met de gezichten naar achteren gericht.
InterieurGekozen was om het paviljoen geen expositieruimte te laten zijn, maar puur een ontvangstruimte. Neemt niet weg dat vele kunstenaars hier de ruimte kregen om hun kunnen te tonen.
Het interieur bestond uit een grote, hoge ruimte, waarin tegen de achterwand een podium was aangebracht tussen twee kleine, half afgescheiden ruimtes voor de garderobe en een kantoortje. Staal ontwierp zelf het ijzerwerk (een tweetal opengewerkte ijzeren schermen voor de glaswanden ter weerszijden ingang), de parketvloer, het meubilair en de lambrisering. Aan het interieur werkten verder verschillende kunstenaars mee:
Anton Kurvers: de linoleumvloer met een abstract geometrisch. Hierop lagen drie kleden:
- T. Poggenpeek: een kleed in het midden met vissenmotieven in zwart-, wit- grijstinten.
- Mej. J. de Jong: links achter de bank een paars-rood kleed niet golvende lijnen.
- Hildo Krop: rechts achter de bank een kleed met een rechthoekige compositie in zwart, geel en blauw.
Lion de Cachet: maakte de lambrisering rond het podium van kleurige, ebonieten platen, en een groot wapen met twee leeuwen boven de ingangsdeur.
Richard Roland Holst: gebrandschilderde ramen in de oostgevel (de achterkant), voorstellende de Dag en de Nacht. De uitvoering van het 5 meter brede en 1 meter hoge raam was in handen van Willem Bogtman. “Overwegend in deze ramen is de kleur geel, die in het wat sombere paviljoen een vroolijke tint werpt.” (J.P. Mieras in Bouwkundig Weekblad)
Erich Wichman: twee gebrandschilderde raampjes in het portiek naast de ingangsdeur met de titel Heden en Verleden. Tevens een groen gemetalliseerde betonnen bank in twee helften, bekleed met een rijkgekleurde gobelinbekleding van stof ontworpen door Jaap Gidding.
Joseph Mendes da Costa: een klein bronzen beeldje van St. Anna op de middenkolom van de bankhelften.
John Rädecker: een betonnen kop aan de voorzijde van de middenkolom van de bank. In de wanden bevonden zich nog vier betonnen balkkoppen in de vorm van een hert, een roofvogel met lam in de klauwen, een bok en een paard. Ook waren twee in rood en zwart beschilderde houten sculpturen van een exotisch aandoende vrouwen- en mannenkop met een soort vleugelvormen in de wand geplaatst.
Hendrik Wouda: de inrichting van het kantoortje.
De verlichting was gemaakt door Philips Gloeilampenfabriek te Eindhoven. De aannemer was de firma C. Alberts en Zoon te Amsterdam.
Het interieur bestond uit een grote, hoge ruimte, waarin tegen de achterwand een podium was aangebracht tussen twee kleine, half afgescheiden ruimtes voor de garderobe en een kantoortje. Staal ontwierp zelf het ijzerwerk (een tweetal opengewerkte ijzeren schermen voor de glaswanden ter weerszijden ingang), de parketvloer, het meubilair en de lambrisering. Aan het interieur werkten verder verschillende kunstenaars mee:
Anton Kurvers: de linoleumvloer met een abstract geometrisch. Hierop lagen drie kleden:
- T. Poggenpeek: een kleed in het midden met vissenmotieven in zwart-, wit- grijstinten.
- Mej. J. de Jong: links achter de bank een paars-rood kleed niet golvende lijnen.
- Hildo Krop: rechts achter de bank een kleed met een rechthoekige compositie in zwart, geel en blauw.
Lion de Cachet: maakte de lambrisering rond het podium van kleurige, ebonieten platen, en een groot wapen met twee leeuwen boven de ingangsdeur.
Richard Roland Holst: gebrandschilderde ramen in de oostgevel (de achterkant), voorstellende de Dag en de Nacht. De uitvoering van het 5 meter brede en 1 meter hoge raam was in handen van Willem Bogtman. “Overwegend in deze ramen is de kleur geel, die in het wat sombere paviljoen een vroolijke tint werpt.” (J.P. Mieras in Bouwkundig Weekblad)
Erich Wichman: twee gebrandschilderde raampjes in het portiek naast de ingangsdeur met de titel Heden en Verleden. Tevens een groen gemetalliseerde betonnen bank in twee helften, bekleed met een rijkgekleurde gobelinbekleding van stof ontworpen door Jaap Gidding.
Joseph Mendes da Costa: een klein bronzen beeldje van St. Anna op de middenkolom van de bankhelften.
John Rädecker: een betonnen kop aan de voorzijde van de middenkolom van de bank. In de wanden bevonden zich nog vier betonnen balkkoppen in de vorm van een hert, een roofvogel met lam in de klauwen, een bok en een paard. Ook waren twee in rood en zwart beschilderde houten sculpturen van een exotisch aandoende vrouwen- en mannenkop met een soort vleugelvormen in de wand geplaatst.
Hendrik Wouda: de inrichting van het kantoortje.
De verlichting was gemaakt door Philips Gloeilampenfabriek te Eindhoven. De aannemer was de firma C. Alberts en Zoon te Amsterdam.
Recente ontwikkelingenNa afloop van de tentoonstelling werd het paviljoen afgebroken. De beelden van Hildo Krop werden aan hem teruggegeven. ‘De eeuwige vrouw’ bevindt zich nu op begraafplaats Zorgvlied op het graf van Krop en zijn vrouw. ‘Mensenpaar’ is ondergebracht in de beeldentuin van Museum Arnhem. De mannen- en vrouwenkop zijn in langdurige bruikleen in het Hildo Krop Museum in Steenwijk en de houten maskerkoppen bevinden zich in een particuliere collectie.
In maart 1930 werd bekend dat Amsterdam het glas in lood van Roland Holst had aangekocht. De gemeente wachtte tot ze een goede bestemming voor het raam met het ongebruikelijke formaat hadden; dat werd gevonden in de aula van de toenmalige HBS voor meisjes aan de Euterpestraat (nu: Gerrit van der Veenstraat).
De beelden van John Rädecker zijn door het Uitvoeringscomité Wereldtentoonstelling Parijs 1925 geschonken aan het Stedelijk Museum. De twee glas-in-loodraampjes van Erich Wichman werden in 1980 door het Centraal Museum Utrecht aangekocht. In datzelfde jaar schafte Museum Boijmans van Beuningen het beeldje St. Anna van Mendes da Costa aan.
In maart 1930 werd bekend dat Amsterdam het glas in lood van Roland Holst had aangekocht. De gemeente wachtte tot ze een goede bestemming voor het raam met het ongebruikelijke formaat hadden; dat werd gevonden in de aula van de toenmalige HBS voor meisjes aan de Euterpestraat (nu: Gerrit van der Veenstraat).
De beelden van John Rädecker zijn door het Uitvoeringscomité Wereldtentoonstelling Parijs 1925 geschonken aan het Stedelijk Museum. De twee glas-in-loodraampjes van Erich Wichman werden in 1980 door het Centraal Museum Utrecht aangekocht. In datzelfde jaar schafte Museum Boijmans van Beuningen het beeldje St. Anna van Mendes da Costa aan.
Bronnen
J.P. Mieras, ’De tentoonstelling te Parijs in 1925. II.’ In: Bouwkundig Weekblad, (nr. 19, 9 mei 1925).
Ingeborg de Roode en Marjan de Groot, Wonen in de Amsterdamse School. Ontwerpen voor het interieur 1910-1930 (Uitgeverij Thoth 2016).
Links
Ingezonden door Marcel Westhoff
Professionele of persoonlijke bandDit ontwerp mag niet ontbreken op Wendingen.
Gerelateerde objecten